-
1 Schrecken
Schrecken〈m.; Schreckens, Schrecken〉♦voorbeelden:1 einen bösen Schrecken bekommen • erg, danig schrikkenSchrecken erregend • schrikbarend, schrikwekkendjemandem einen Schrecken bereiten, einflößen, einjagen • iemand schrik aanjagender Schrecken fuhr ihr in die Knochen • de schrik sloeg haar om het hartder Schrecken liegt, sitzt ihr noch in den Gliedern • de schrik zit haar nog in de benenjemanden in Schrecken versetzen • iemand schrik aanjagen2 ein Bild des Schreckens • een vreselijke, verschrikkelijke aanblik -
2 Schreck
〈m.; Schreck(e)s, Schrecke〉♦voorbeelden:1 (ach du) heiliger Schreck! • lieve hemel!jemandem einen Schreck bereiten, einjagen, einflößen • iemand schrik aanjagender Schreck fuhr ihr in die Knochen • de schrik sloeg haar om het hartder Schreck liegt, sitzt ihr noch in den Gliedern • de schrik zit haar nog in de benen〈informeel; schertsend〉 Schreck, lass nach! • lieve hemel! -
3 jemanden in Schrecken versetzen
jemanden in Schrecken versetzenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden in Schrecken versetzen
-
4 Angst
〈v.; Angst, Ängste〉1 angst, vrees♦voorbeelden:1 jemandem Angst (und Bange) machen • iemand bang maken, vrees aanjagen〈 informeel〉 nur keine Angst! • wees maar niet bang!Angst für jemanden haben • bang zijn dat iemand iets overkomtjemanden in Angst (und Schrecken) jagen, versetzen • iemand vrees, schrik aanjagenin tausend Ängsten schweben, sein • duizend angsten uitstaanes mit der Angst (zu tun) bekommen • (plots) bang wordenAngst um jemanden haben • zich zorgen, bezorgd maken over iemandAngst vor dem Tod • angst voor de doodsie hat Angst, dass er ertrinkt • zij vreest, is bang dat hij verdrinkt -
5 terrify
-
6 trou
trou [troe]〈m.〉3 leemte ⇒ gat, lacune♦voorbeelden:trou d'air • luchtzaktrou dans la couche d'ozone • gat in de ozonlaagtrou d'homme • mangattrou d'obus • granaattrechtertrou du souffleur • souffleurshokjetrou individuel • mangatboire comme un trou • zuipen als een tempelierfaire le trou normand • een borreltje drinken tussen twee maaltijdgangenfaire mettre qn. dans son trou • iemand zo'n schrik aanjagen dat hij zich wel overal verbergen wilvivre dans son trou • eenzelvig leven3 j'ai peut-être encore un trou dans mon emploi du temps • misschien heb ik nog ergens een gaatje (in mijn agenda)avoir un trou (de mémoire) • een black-out hebbenil y a un trou dans son emploi du temps • hij heeft geen alibi voor de hele tijd4 être au trou • (in de bak, nor) zittenm1) gat2) hol3) leemte, gaping4) oog [naald]5) putje [golf]6) nor -
7 faire mettre qn. dans son trou
faire mettre qn. dans son trouDictionnaire français-néerlandais > faire mettre qn. dans son trou
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский